De Barak

 

barak

 


Het verhaal dat Bernadette Masschelein-Herman in 1983 vertelde over de bouw van 'De barak':
"Ik kwam in Sint-Juliaan aan op 20 december 1920, samen met mijn broer. We bouwden een barak. Ze staat er nog altijd! De fundaties bestonden uit houten balken, op het dak lagen platen. Aan de binnenkant was er grilledraad gespannen die dan bepleisterd werd. De vloer bestond ook uit stukken hout. Er waren twee slaapkamers, daartussen lag de keuken die ook als woonkamer dienst deed. In feite was het een proper huisje. De meeste barakken in Sint-Juliaan stonden aan de Sint-Juliaanstraat vanaf Marie Hoorelbeke's tot aan Sebastopol. De hoek waar wij woonden had echter niet zoveel contact met Sint-Juliaan. Wij deden onze inkopen te Zonnebeke of brachten alles mee van thuis want elk weekend trokken we naar huis.Toen we hier aankwamen, maakten we soep met proper water uit een obusput. We dachten dat het geen kwaad kon want we zagen er visjes in rond zwemmen. Toen de put uitgedroogd was, vonden we een lijk op de bodem. We hadden er echter maar drie dagen van gedronken. Intussen hadden we een vooroorlogse steenput ontdekt. De Roeselarestraat bestond uit een plankenvloer. Die planken deden goede dienst voor het bouwen van barakken.

barak

De smalspoorlijn van tijdens de oorlog, die van het Wieltje naar Zonnebeke liep, bewees ons zeer goede diensten bij het vervoer van onze materialen. 's Nachts was ik niet bang alhoewel we daar toch zeer verlaten woonden. Op zekere nacht hoorde ik iets op de ruiten tikken. Het was iemand die naar Poelkapelle moest maar verdwaald was. Ik legde hem uit hoe hij moest rijden en ging zelfs mee tot buiten om het nog eens te tonen. Toen mijn broer 's morgens hoorde dat ik voor iemand had opengedaan, was hij woedend. Achteraf gezien was het inderdaad gevaarlijk om in die tijd zo midden in de nacht de deur te openen voor iemand die je niet kende." Voor het optrekken van het gebouw werd zowat alles gebruikt wat er destijds te krijgen was. Toch zal de oprichter erin weten te slagen een aantal interessante onderdelen te versieren, dit zowel op de slagvelden als op de schaarse bouwmarkt. Een markt die allicht gespekt werd met recyclagematerialen, getuige hiervan de twee nogal potsierlijke gevelelementen met barokkig krulwerk. Ze zijn allicht afkomstig van één of andere voordeur die uit 2 delen bestond. Op het slagveld werd ongetwijfeld de spoorstaaf gevonden die als l-ligger dienst doet. Het zou allicht kunnen dat deze de breedte van het gebouw bepaald heeft. De noodwoning,is een houten gebouw (wat door de metalen bekleding en de zwarte teer langs buiten niet echt duidelijk is) dat op een bakstenen sokkel van 1 steen geplaatst werd. Langs de voorgevel is die zowat 35-40 cm hoog, aan de achtergevel is dit tot een 10-15 cm beperkt gebleven. De reden hierachter kan zijn dat men een beperkt aantal stenen in voorraad had. Het antwoord op de vraag waarom dit aan de voorkant hoger is dan de achterkant kan te maken hebben met een soort van pronken, alhoewel men ook kan zeggen dat deze aan de westkant ligt en meer bescherming tegen slagregen biedt. De houten wanden werden binnenin winddicht gemaakt met een gewapende pleisterlaag die binnenin het gebouw duidelijk afleesbaar is. Hiervoor werden metalen netten gebruikt van alle slag en soort, netten die in de oorlog gebruikt werden om niet weg te zakken in de modder. Aan de nok valt duidelijk af te lezen waar de spanten zich binnen het gebouw bevinden. Terwijl de nokbalk mettertijd last kreeg van de zwaartekracht, kan men zeggen dat de buitenmuren geen last hebben ondervonden van de spankrachten uitknikken van de muren en dit allicht door het gebruik van massieve houten binnenmuren waarop de spanten telkens geplaatst werden.